Een voetbalveld wordt als “onbespeelbaar” verklaard, wanneer de scheidsrechter beslist dat dit zo is! Om over een goed bespeelbaar terrein te beschikken dient dit droog en vrij van oneffenheden (en grind) te zijn, een stabiele toplaag te hebben, en over een goed ontwikkelde grasmat te beschikken. Een veld ‘droog’ houden betekent dat een wateroverschot, als gevolg van hoge neerslag door de toplaag: dient te worden ‘verwerkt’, enerzijds door waterberging of door ‘stockeren’ van een deel van het wateroverschot en anderzijds door afvoer (drainage) van het overtollige water.
De toplaag is de 20 cm dikke laag die zich onder het maaiveld bevindt en waarin de graswortels zich kunnen ontwikkelen. Ze bestaat uit:
1. Geen grind (> 2mm) in de toplaag
Grind moet absoluut uit de toplaag geweerd worden, om gevaar op blessures te voorkomen.
2. Meer dan 90% zand in de toplaag
3. Minder dan 10% leem in de toplaag
4. Minder dan 5% klei in de toplaag
De fijne bodemdeeltjes (leem en klei) hebben een negatief effect op de doorlaatbaarheid van de toplaag. Hoe kleiner en hoe fijner de korreldeeltjes, hoe lager de doorlaatbaarheid. Hier geldt het Ganda-criterium: méér dan 90% zand, minder dan 10% leem en minder dan 5% klei in de toplaag!
5. Zand met een korrelgrootte D50 tussen 180-280 micrometer…
6. … en een D90/D10 waarde = 3
Aan het 90% zand in de toplaag dienen ook eisen te worden gesteld:
7. Maximum 2-3% organisch materiaal in de toplaag (soms tot maximum 5%)
Organisch materiaal heeft een positief effect heeft op de waterberging en op de bodemstructuur, maar heeft een negatieve invloed op de waterdoorlaatbaardheid. Het Ganda-criterium stelt maximaal 2-3% organisch materiaal in de toplaag voor. Zeer schrale toplagen mogen maximaal 5% organisch materiaal bevatten.
8. Een mengsel in een verhouding van 90% zand en 10% turf als toplaag gebruiken
Een ‘kwalitatief’ goede turf kan tussen 50 en 70% vocht bevatten met 30 tot 50% organisch materiaal, hetgeen overeenkomt met het Ganda-criterium van maximum 3 tot 5% organisch materiaal in een sterk zandige toplaag.
9. Een penetratieweerstand tussen 1.4 – 2.9 MPa (14 – 29 bar of 14 – 29 kg/cm²)
De toplaag met een goed ontwikkelde grasmat dient een minimale draagkracht te hebben, maar mag ook niet te hard zijn. Hiervoor gelden de minimale en een maximale penetratieweerstandswaarden van 1.4 tot 2.9 MPa. Het zijn die waarden overeenkomstig de weerstand die een ‘probe’, priem of een voetbalschoennop ondervindt wanneer deze in de toplaag wordt geduwd.
Bijlage | Grootte |
---|---|
Gratis download flyer Ganda Criteria | 349.91 KB |
Deze website maakt gebruik van cookies.